Kosmologie en fundamentele natuurkunde en geloof: de visie van Johannes Paulus II

popejp1_wideweb__470x339,0

MOGE DE WIJSHEID VAN DE MENSHEID ALTIJD HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK BEGELEIDEN

Fragmenten uit de toespraak van paus Johannes Paulus II tot de Pauselijke Academie van Wetenschappen op  3 oktober 1981

Na een inleidend woord zegt de paus:

2. Gedurende deze studieweek buigt u zich over het probleem van de ‘Cosmologie en fundamentele natuurkunde’ met de deelneming van geleerden uit heel de wereld, van de twee Amerika’s tot Europa en China. Dit thema staat in verband met de onderwerpen die reeds door de Pauselijke Academie van Wetenschappen zijn behandeld in de loop van haar aanzienlijke geschiedenis. Ik wil hier spreken van de zittingen over de microseismen, over de sterrenbevolking, over de kosmische stralingen, over kernen van de melkwegen, zittingen die plaats hadden onder het voorzitterschap van pater Gemelli, de heer Lemaitre en ook van pater O’Connel aan wie ik mijn hartelijkste wensen richt en de Heer vraag hem bij te staan in zijn beproeving met de gezondheid.

De cosmogonie en de cosmologie hebben altijd een grote belangstelling gewekt bij de volkeren en in de godsdiensten. De bijbel zelf spreekt over het ontstaan van het heelal en haar samenstelling, niet om ons een wetenschappelijke verhandeling te verschaffen, maar om nauwkeurig de juiste verhoudingen van de mens met God en met het heelal uit te drukken. De heilige Schrift wil eenvoudig verklaren dat de wereld door God is geschapen, en om deze waarheid te leren drukt zij zich uit met de bewoordingen van de cosmologie welke in gebruik was in de tijd van de schrijver. Het gewijde boek wil bovendien aan de mensen doen weten, dat de wereld niet is geschapen als zetel van de goden, zoals andere cosmogenieën en cosmologieën leren, maar dat hij is geschapen in dienst van de mens en tot glorie van God. Elke andere leer over het ontstaan en de samenstelling van het heelal is vreemd aan de bedoelingen van de bijbel: deze wil niet leren hoe de hemel is gemaakt, maar hoe men in de hemel komt. Elke wetenschappelijke hypothese over het ontstaan van de wereld, zoals die van een oeratoom waaruit het geheel van het fysieke heelal zou voortvloeien, laat het probleem betreffende het begin van het heelal open. De wetenschap kan uit zichzelf een dergelijke kwestie niet oplossen: dit weten van de mensen moet zich verheffen boven de natuurkunde en de astrofysica en wat de metafysica wordt genoemd; het weten moet vooral komen van de openbaring van God.

Dertig jaar geleden drukte mijn voorganger paus Pius XII zich op 22 november 1951 aldus uit, toen hij over het probleem van het ontstaan van het heelal sprak tijdens de studieweek over het probleem van de microseismen welke was georganiseerd door de Pauselijke Academie van Wetenschappen:

‘Tevergeefs verwacht men hier een antwoord van de natuurwetenschap, die van haar kant overigens loyaal verklaart voor een onoplosbaar raadsel te staan. Het is waar: men zou daarmee ook te veel van de natuurwetenschap vragen; doch van de andere kant is het ook zeker, dat de in wijsgerige bespiegelingen ervaren menselijke geest dieper tot het vraagstuk doordringt. Ontegenzeglijk voelt een verlichte geest, verrijkt met de moderne wetenschappelijke kennis, zich bij het wikken en wegen van dit vraagstuk, zo dit sereen geschiedt, gedwongen de kring te doorbreken van een totaal onafhankelijke en autotochtone materie – van een materie die ongeschapen zou zijn of zichzelf zou hebben geschapen – om op te stijgen tot een scheppende Geest. Met dezelfde klare en kritische blik, waarmede hij de verschijnselen waarneemt en beoordeelt, ziet en ontdekt hij daarin het werk van een scheppende Almacht, waarvan de kracht, in beweging gebracht door een machtig, milliarden jaren geleden door de scheppende Geest uitgesproken ‘fiat’, uitging over het universum en in een daad van edelmoedige liefde de van energie overvolle materie tot bestaan riep’

3. Ik verheug me zeer, heren academici, over het thema dat u hebt gekozen voor uw voltallige zitting welke vandaag zelf begint: ‘De weerslag van de moleculaire biologie op de samenleving’. Ik waardeer de voordelen die voortvloeien – en die nog kunnen voortvloeien – uit de studie en de toepassingen van de moleculaire biologie, aangevuld door de andere wetenschappen zoals de genetica en haar technologische toepassing in de landbouw en de industries en ook zoals voorzien wordt, voor de behandeling van verschillende ziekten, waarvan sommige van erfelijke aard zijn. Ik heb een vast vertrouwen in de wetenschappelijke wereldgemeenschap en op een heel bijzondere wijze in de Pauselijke Academie van Wetenschappen, dat juist dank zij haar de vooruitgang en de biologische onderzoekingen, evenals overigens alle ander wetenschappelijk onderzoek en zijn technologische toepassing, zullen worden volbracht in het volle respect voor de morele normen met waarborging van de waardigheid van de mensen, hun vrijheid en hun gelijkheid. Het is noodzakelijk, dat de wetenschap altijd samengaat en wordt beheerst door de wijsheid welke tot het blijvend geestelijk erfgoed van de mensheid behoort en welke wordt bezield door het plan van God dat in de schepping is gegrift alvorens vervolgens door zijn woord te worden verkondigd.

Een bezinning welke door de wetenschap en de wijsheid van de wetenschappelijke wereldgemeenschap wordt geïnspireerd moet de mensheid voorlichten over de gevolgen – goede en slechte – van het wetenschappelijk onderzoek en vooral welke de mens betreft, opdat men zich enerzijds niet vastlegt op anticulturele standpunten die de vooruitgang van de mensheid vertragen en anderzijds niet schenden wat voor de mens het meest kostbaar is: de waardigheid van zijn persoon die bestemd is voor een echte vooruitgang in de samenhang van zijn lichamelijke, verstandelijke en geestelijke eenheid.

4. Een ander onderwerp heeft deze dagen de aandacht vastgehouden van sommigen onder u, uitstekende geleerden uit verschillende delen van de wereld, die door de Pauselijke Academie van Wetenschappen zijn bijeengeroepen: dat van de parasitaire ziekten die de armste landen van de wereld treffen en een ernstige belemmering zijn voor de ontwikkeling van de mens in het geëvenredigde kader van fysiek, economisch en geestelijk welzijn. De inspanningen om zoveel mogelijk de plagen uit te bannen die door de parasitaire ziekten in een groot deel van de mensheid worden teweeggebracht, zijn onafscheidelijk van die welke moeten worden ondernomen voor de sociaal-economische ontwikkeling van dezelfde bevolkingen. De mensen hebben normaal een voldoende gezondheid nodig en een minimum aan materiële goederen om waardig volgens hun menselijke en goddelijke roeping te kunnen leven. Daarom keerde Christus Jezus zich met een oneindige liefde tot de zieken en gebrekkigen, en heeft Hij ettelijke ziekten waarmee u zich in deze dagen hebt beziggehouden op wonderbare wijze genezen.

Moge de Heer de activiteit inspireren en schragen van de geleerden en medici die hun onderzoek en hun beroep wijden aan de bestudering en de nood van de menselijke gebrekkigheden, vooral van de meest ernstige en meest vernederende!

5. Naast het onderwerp van de parasitaire ziekten heeft de academie het probleem aangeroerd van een plaag van catastrofale omvang en ernst welke de gezondheid van de mensheid zou kunnen treffen, wanneer een kernconflict zou uitbreken. Behalve de dood van een groot deel van de wereldbevolking, zou een kernconflict onberekenbare gevolgen kunnen veroorzaken voor de gezondheid van de huidige en toekomstige generaties. De multi-disciplinaire studie welke u op het punt staat te voltooien zal niet kunnen nalaten voor de staatshoofden een beroep op hun onmetelijke verantwoordelijkheid te vormen en in heel de mensheid een steeds brandender dorst te veroorzaken naar eendracht en vrede: dit verlangen komt uit het diepste van het menselijk hart, en eveneens uit de boodschap van Christus die is gekomen om de vrede te brengen aan de mensen van goede wil.

Krachtens mijn universele zending wil ik me nogmaals de vertolker maken van het recht van de mens op rechtvaardigheid en vrede, en van de wil van God die alle mensen gered wil zien. En ik hernieuw de oproep welke ik in Hiroshima op 25 februari jongstleden heb gedaan: ‘Besluiten wij hier en nu plechtig nooit meer oorlog toe te laten, of zelfs te zoeken, als middel om conflicten op te lossen! Beloven wij onze medemensen onvermoeibaar te werken aan de ontwapening en de uitbanning van alle atoomwapenen! Laten wij geweld en haat vervangen door wederzijds vertrouwen en solidariteit’. 2

6. Onder de inspanningen die voor de vrede van de mensen moeten worden ondernomen, is die welke voor alle volkeren energie wil waarborgen, welke noodzakelijk is voor hun vreedzame ontwikkeling. De academie heeft zich tijdens de studieweek van het afgelopen jaar met dit probleem beziggehouden. 3 Ik ben blij vandaag de gouden medaille van Pius XI te kunnen overreiken aan een geleerde die op een aanzienlijke wijze door zijn onderzoek op het gebied van de foto-chemie heeft bijgedragen aan het benutten van de zonenergie. Het betreft professor Jean-Marie Lehn van het Collège de France en van de universiteit van Straatsburg, aan wie ik mijn hartelijke gelukwensen aanbied.

Aan u allen, heren, richt ik mijn oprechte wensen voor het werk dat u zult verrichten in het wetenschappelijk onderzoek. Ik bid de Almachtige God u te zegenen, uzelf, uw gezinnen, degenen die u dierbaar zijn, uw medewerkers, en heel de mensheid waarvoor u en ik, langs verschillende maar elkaar kruisende wegen, de zending moeten volbrengen welke ons door God is toevertrouwd.

© Archief van de Kerken, 37e jrg (1982) nr. 6

Dit bericht is geplaatst in Kosmologie & Geloof. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.